Effectiviteit

'ef·fec·tief bn, bw; waardoor het beoogde doel bereikt wordt; doeltreffend'
(Van Dale, 2010)

Hier zullen we de bevindingen bespreken ten aanzien van de effectiviteit van nieuwe digitale leermiddelen.Vooral voor de leerlingen met een bijzondere vraag (leerlingen met een achterstand, gedragsstoornis, of juist een voorsprong) zou ICT tot een betere leerprestatie kunnen leiden.

Veel leerkrachten verwachtten voorafgaande aan het experiment dat de laptops in de klas een belemmering zouden zijn voor de persoonlijke begeleiding van de leerling. Verwacht werd dat de leerkracht minder contact had met de leerlingen, omdat deze tegen de achterkant van de schermpjes aan zou moeten kijken en zo maar weinig mee zouden krijgen van de leerling activiteiten.
Uit het volgende fragment blijkt het tegengestelde, namelijk dat leerkrachten juist naast de leerlingen gingen zitten en de leerling zo veel persoonlijker konden benaderen.

interview J. Berens:


Er is nog een ander positief effect denkbaar, namelijk dat de leerlingen met een bijzondere vraag door de koppeling met ICT minder zichtbaar worden voor andere leerlingen.
'Vaak zijn het leerlingen met specifieke behoeften die gebruik maken van de computers buiten de klas om extra werk te verrichten. Dit maakt dat zij duidelijker als uitzonderingsgeval naar voren komen. Doordat nu alle leerlingen met computers werkten, werd dit minder zichtbaar. Dit is beter voor de sociale interactie tussen leerlingen.'
(Lieshout et al., 2010, p.17)

Een opvallend punt dat in het experiment naar voren gekomen is, is het feit dat door het gebruik van de nieuwe digitale leermiddelen gaandeweg de verveling bij de leerlingen toesloeg.

Lieshout en anderen schrijven hierover in de TNO rapportage:
'Bij de leerlingen ontstond er tijdens het experiment weerstand tegen het teveel aan ICTgebruik tijdens sommige delen van het experiment. (p. 31) Antwoorden op de vragen, de observaties en de focusgroep laten zien dat de digitale leermiddelen gewaardeerd werden (en ook bleven tijdens het experiment), maar dat leerlingen liever niet de hele dag met deze middelen werken. Soms werkten leerlingen de hele dag met ICT. Dit begon te vervelen. Tijdens het experiment zijn maatregelen genomen om ook andere onderwijsvormen zonder ICT wat vaker aan te bieden.'
Dit zou kunnen betekenen dat de nieuwe digitale leermiddelen nog niet voldoende ontwikkeld zijn om de vertrouwde (traditionele) leermiddelen te vervangen.

Een andere verklaring zou kunnen zijn dat leerlingen opgegroeid zijn met traditionele leermiddelen en dat daarom een periode van 4 weken veel te kort is om dezelfde (of op zijn minst een noemenswaardige) cognitie teweeg te brengen met nieuwe leermiddelen, omdat die werkvorm niet aangeleerd is bij de leerlingen. De hersens zijn mogelijkerwijs nog niet berekend op deze vorm van onderwijs.
Nader onderzoek zou moeten uitwijzen of de verveling ook optreedt na een (veel) langere experimentsduur. Een andere mogelijkheid is te testen of de verveling ook optreedt bij een alternatieve (maar niet-digitale) onderwijsvorm, met dezelfde experimentsduur.

Saillant detail:
'De gesignaleerde manieren waarop leerlingen hun verveling uitten, zijn overigens interessante vormen van innovatief gedrag (voorbeeld: in het voorbijgaan uitzetten van het scherm van een Skoolmate door snel op het kruisje te tikken; draaien van het scherm om boodschappen aan iemand te tonen die niet voor iedereen bedoeld zijn). Ontwerpers moeten rekening houden met hoe leerlingen om zullen gaan met de aangeboden leermiddelen. Door kennis te nemen van de wijze waarop leerlingen hun apparaten gebruiken (en met name anders gebruiken dan verwacht), kunnen ontwerpers het ontwerp van hun producten verbeteren.'
(Lieshout et al., 2010 p. 31)

Dankzij het experiment kunnen we nu wel concluderen dat de inzet van nieuwe digitale leermiddelen op deze manier nog niet (helemaal) voldoet aan de verwachtingen en eisen om goed te functioneren in het werkveld.
'In een volgend experiment is dit een goede les: leerlingen hebben behoefte aan balans in de manier waarop het onderwijs wordt ingericht. De variëteit aan leerstrategieën en leerdoelen vraagt ook om variatie in de leermiddelen en het gebruik hiervan. Door gevarieerder gebruik van leermiddelen zou de verveling (de monotonie) doorbroken kunnen worden.'
(Lieshout et al., 2010, p.31)

In de TNO-rapportage wordt herhaaldelijk gemeld door de auteurs: 
'Het onderzoek heeft niet tot doel gehad om te onderzoeken wat de didactische kwaliteit van de ingezette digitale leermiddelen was.'
Klaarblijkelijk vinden Lieshout, Kort, Huveneers en Sauer het toch moeilijk om de drang naar ‘didactische kwaliteit’ en dus effectiviteit buiten beschouwing te laten. In de laatste regels van de rapportage (p. 32) schrijven Lieshout e.a. per slot van rekening:
'De conclusie na afloop van het experiment is dat er meer mogelijk is met digitale leermiddelen dan nu aan bod is gekomen en dat voor de digitale leermiddelen die wel zijn aangeboden de koppeling met het onderwijs beter had gekund. Dit had beter gekund voor de vakken waarvoor digitale leermiddelen zijn ingezet (zoals taal en rekenen). Het had ook beter gekund door educatief lesmateriaal voor andere vakken (zoals muziek) via digitale leermiddelen aan te bieden.'
Terwijl toch herhaaldelijk benadrukt is, dat het experiment níet tot doel had om de aangeboden leermiddelen te toetsen op educatieve waarde. We vinden dit verwarrend en denken dat men de doelstelling enigszins probeert te ontwijken.


Bronnen:
  • Lieshout van, M., Kort, J., Huveneers, S., Sauer, S. (2010). Het leren van de toekomst Zorg voor impact (TNO-rapport 35309) Verkregen van SURFnet/Kennisnet website: http://www.surfnetkennisnetproject.nl/attachments/2224220/TNO_rapportage_LvdT_-_final-def_-_100614.pdf 
  • Van Dale (2010),  Website: http://www.vandale.nl/vandale/zoekService.do?selectedDictionary=nn&selectedDictionaryName=Nederlands&searchQuery=effectief