Conclusie

'con·clu·sie de; v-s gevolgtrekking, slotsom: tot een ~ komen.'
(Van Dale, 2010)

Terugkijkend op het onderzoek kunnen we concluderen dat binnen de ontwikkeling van nieuwe digitale leermiddelen nog veel te winnen valt. Zo sluiten de leermiddelen bijvoorbeeld nog niet aan op het huidige onderwijsbeleid en de daarbij gestelde leerdoelen. Daarnaast was de software nog onvoldoende ontwikkeld om de voortgang van de leerling te toetsen en te evalueren.

Het experiment had in deze vorm een pilotfunctie en heeft dus niet als doel gehad om de didactische kwaliteit van de leermiddelen te toetsen. Bovendien is uit ons onderzoek gebleken dat er eigenlijk nog geen goede vervanging is voor de traditionele leermiddelen.

Wat de experimentsduur betreft kunnen we stellen dat het invoeren van nieuwe digitale leermiddelen in de leersituatie (van leerlingen en leerkrachten) meer tijd kost dan de experimentsduur van drie weken in het Pilotproject op de Schakel in Eibergen. Dit blijkt uit het onderzoek van TNO, maar is ook naar voren gekomen in het interview met directeur J. Berens van basisschool de Schakel.

Leerkrachten kunnen verschillende rollen in de ontwikkeling van digitale leermiddelen vervullen. Dit kan zowel op software, als hardware.

  • De leerkrachten kunnen aangeven welke leerfunctie een digitaal leermiddel zou moeten vervullen
  • Zij kunnen vanuit hun eigen onderwijs ervaringen aangeven welke didactische meerwaarde het didactische leermiddel zou kunnen hebben in de klas, zoals een aanvullende of alternatieve werkvorm.
  • bovendien kunnen de leerkrachten inzicht geven in de pedagogische meerwaarde van de digitale leermiddelen. Elk kind leer immers op een andere manier. (Applinet, 2010)  Een digitaal leermiddel zou uitkomst kunnen bieden om een leerling met de juiste leerstijl te kunnen benaderen.
  • En leerkrachten kunnen aangeven welke psychologische meerwaarde het heeft voor de leerling. Zo kunnen digitale leermiddelen eenvoudig toegespitst worden op de leefwereld van de leerling.
Uit deze voorbeelden blijkt dat bij een open experiment, waar leerkrachten gevraagd worden het experiment te ondergaan, de kennis en de creativiteit van leerkrachten benut kunnen worden voor de vormgeving van digitale leermiddelen.

W
anneer we kijken naar cijfers die uit een enquête van het VNU Exhibitions en de Algemene Vereniging Schoolleiders komen (Louwers, 2010), zijn wij zeer verrast. Zo heeft een school gemiddeld één onderwijscomputer per acht leerlingen. Het grootste deel (50%) van het beschikbare ICT budget wordt allereerst gebruikt voor afschrijving en vervanging van computers.  Ten tweede vormen net als in 2008 en 2009, hardware en vervanging de hoogste kostenposten. De derde plaats wordt in tegenstelling tot voorgaande jaren ingenomen door de software.

Wanneer we naar deze feiten kijken, hebben de scholen in eerste instantie wel interesse in het aanschaffen van nieuwe digitale leermiddelen, maar het inkomende budget wordt nog vaak achtergehouden, mocht er een computer vervangen worden. Dit komt natuurlijk niet ten goede aan de uitbereiding van het assortiment aan digitale leermiddelen in het onderwijs.

Kortom. Wil er echt een vooruitgang plaatsvinden in de ontwikkeling van digitale leermiddelen, dan moet de schoolleiding toegeven aan de implementatie van deze leermiddelen in de onderwijsleersituatie. Dit wordt nu nog teveel belemmerd omdat de indeling van het huidige budget nog niet aansluit bij deze leeromgeving. Zo zijn er nog te veel scholen die niet, of te weinig investeren in de vernieuwing en digitalisering van de leeromgeving.

Bronnen:

  • Van Dale (2010),  Website: http://www.vandale.nl/vandale/zoekService.do?selectedDictionary=nn&selectedDictionaryName=Nederlands&searchQuery=conclusie
  • Applinet (2010), Verkregen van Leren.nl website: http://www.leren.nl/rubriek/onderwijs/leertheorie/leerstijlen/
  • Louwers T, (2010), Inzet verhoogt kwaliteit onderwijs. COS, 27 (6).